Toelichting
“Quam pulchra es” (Wat ben jij mooi!) – in het latijn en in andere talen klinken
deze woorden in meerdere van de stukken die wij vandaag laten horen. Ze zijn
ontleend aan niet zomaar een liefdesgedicht, maar aan het ‘Lied der liederen’,
‘Canticum canticorum’, een van bijbelboeken uit de Hebreeuwse bijbel, ‘Shir
ha-Shirím le-Sjlomo’, Hooglied van Salomo.
Een lied dat je gerust erotisch kunt noemen en waarin vele emoties rond liefde
tot uitdrukking komen: genieten, verlangen, verleiding, vrees voor verlies,
zoeken, bewondering. En ook liefde voor de natuur als plaats om samen liefde
te bedrijven, koestering te ontvangen.
Sommige uitleggers beschouwen het Hooglied als een losse bundeling van
fragmenten. Anderen zien er weliswaar geen heldere plot in, maar wel een
bewuste compositie, een raamwerk met daarin herhalingen. Wellicht een
weefsel dat een lange tijd van ontstaan kende. In ieder geval zijn er
verschillende ‘zangers’: een man en een vrouw en vriendinnen (‘meisjes van
Jeruzalem’), die zichzelf of elkaar toezingen. Volgens de titel wordt het aan
Salomo toegedicht, maar vergelijkend taalonderzoek maakt het aannemelijk
dat het in de huidige vorm dateert uit de tijd na de Babylonische ballingschap
(6 e eeuw voor onze jaartelling).
Hoe komt zo’n bundeltje in de bijbel? De Hebreeuwse bijbel, het Oude of Eerste
Testament in kerkelijke terminologie, is een gegroeide verzameling. Over een
aantal boeken, waaronder het Hooglied, is nog laat discussie in de Joodse
traditie. In die discussie wordt gewaarschuwd tegen profaan gebruik van het
Hooglied, wat er op kan wijzen dat het qua herkomst iets voor bruiloften en
partijen was. Maar veeleer treft in het debat de zeer hoge achting voor deze
bundel. Vaak wordt een van de groten van Israëls Leraren, Rabbi Akiva (1 e en 2 e
eeuw van onze jaartelling) geciteerd: “Niets in de wereld is kostbaarder dan de
dag waarop het Hooglied aan Israël werd gegeven; want alle boeken van de
Schrift zijn heilig, maar het Hooglied is het heiligst van alle!”. Die hoogachting
heeft te maken met het feit dat deze liefdesliederen werden verstaan als
verzinnebeelding van de liefde tussen God en Israël. In de vele uitleggingen
van Hoogliedteksten in de rabbijnse literatuur worden allerlei verbindingen
gelegd tussen die teksten en woorden uit het verhaal van Israël in Egypte en
van de uittocht en de tocht door de woestijn, waar God aan Israël de Tora geeft,
de leefregels voor in het land van belofte. Het is dan ook niet verbazend dat
het Hooglied liturgisch verbonden is met het pelgrimsfeest Pesach, Pasen,
waarop de uittocht uit Egypte wordt gevierd. Ook goed om te bedenken, dat elk
van de Joodse pelgrimsfeesten tevens een landbouwfeest is. Bedenk dat als je
straks de werken van Tomkins en Campra hoort.
Die verdiepende spirituele verbinding is ook in de christelijke beweging
voortgezet. Hier worden de liefdesliederen verstaan als verzinnebeelding van
de liefde tussen de kerk en Christus, tussen de gelovige en Christus of Maria.
Of als een tweegesprek tussen de gelovige en zijn of haar ziel, in de zoektocht
naar overgave en toewijding aan God. Zo vonden veel teksten uit het Hooglied
een plaats in de liturgie van de kerk en in het leven van gelovige
gemeenschappen.
Onze zoektocht naar te zingen teksten uit het Hooglied in de tijd van
renaissance en barok laat zien hoe populair dit mystiek verstane boek was. Wij
zouden met gemak nog een of twee Hooglied-programma’s kunnen maken.
Het ligt voor de hand dat de meeste werken die wij laten horen een Latijnse
tekst hebben, de tekst van de Vulgata, gedurende vele eeuwen de officiële
Latijnse vertaling van de bijbel in de kerk van het Westen. Maar sinds de
reformatie kwamen vertalingen in de landstaal in gebruik in de protestantse
streken. Zo is ons eerste werk in het Duits: Ich suchte des Nachts, van Johann
Vierdanck, die lange tijd als organist werkzaam was in Stralsund. En voor de
pauze klinkt Er küsse mich, van Melchior Franck. Franck, kapelmeester in
Coburg, was een populaire componist van vooral kerkmuziek. Wat stijl betreft
staat hij op de drempel van renaissance en barok.
Engels werd de taal voor de liturgie in de Anglicaanse kerk. Van Thomas
Tomkins is de zetting van de prachtige natuurbeschrijving uit Hooglied 2: My
beloved spake. Tomkins was werkzaam aan de kathedraal van Worcester en
aan de Chapel Royal in Londen. Hij schreef veel kerkmuziek, maar ook werken
voor orgel en klavecimbel en voor consort.
Wij verwijzen bij de werken die we uitvoeren naar de teksten uit het boek
Hooglied. Vaak betreft het een paar aaneengesloten verzen, maar soms, zoals
bijvoorbeeld bij Tota pulchra es van de Franse componist André Campra, om
allerlei losse fragmenten. Campra was afkomstig uit Aix-en-Province en kwam
via aanstellingen in Arles en Toulouse terecht bij de Notre Dame in Parijs, om te
eindigen aan het hof in Versailles.
Orazio Tarditi, op verschillende plaatsen in Italië werkzaam als organist en
kapelmeester, springt in zijn Veniat amica mea heel vrij om met plukjes
Hoogliedtekst.
In Pulchra et decora voegt Giacomo Carissimi een paar zinnen toe over de
nabijheid van God en het doen wonen in zijn tent. Het zijn liturgische
fragmenten die horen bij gedenkdagen voor vrouwelijke heiligen. Carissimi,
verbonden aan het Collegium Germanicum te Rome, was een zeer invloedrijke
componist van vooral geestelijke muziek; hij was een van de eersten die
oratoria schreven. Zijn invloed reikte van Frankrijk tot Noord-Europa.
Giovanni Paolo Caprioli, monnik en uiteindelijk abt in Noord-Italië, volgt in
Pulchra es de tekst van de Vulgata. Maar in zijn In lectulo per noctes maakt hij
de vreugde van de vrouw over de hervonden geliefde extra feestelijk door
fragmenten uit de Psalmen, compleet met muziekinstrumenten, in te voegen.
Wij hebben zelf vanwege ons feestelijk jubileum ook extra instrumenten
ingevoegd. De violisten spelen, met cello en klavecimbel van Marco Uccellini,
Italiaans violist en componist die veel heeft bijgedragen aan de ontwikkeling
van expressief vioolspel, zijn 27 e Sonata a 3.
De grote en invloedrijke Duitse componist Heinrich Schütz kan in dit
programma niet ontbreken. Hij ontving onderricht in Italië, bij Giovanni Gabrieli
in Venetië. De nieuwe ideeën die hij daar opdeed bracht hij mee naar
Duitsland, waar hij hofkapelmeester werd in Dresden, in die tijd misschien wel
het belangrijkste centrum van de protestantse kerkmuziek. Van Schütz laten wij
horen: Ego dormio en Anima mea liquefacta est.